Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [51]Ik haatte ook al [52]mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, [53]die na mij wezen zal. 51. Dat is, ik heb er een weerzin in gehad, te weten, lettende op de ijdelheid der rijkdommen en de vergadering der dingen, die men met zo grote moeite verkrijgt, en inzonderheid ten aanzien van de onzekerheid welken erfgenaam men hebben zal. 52. Dat is, mijn goed, dat ik met mijn arbeid verkregen en samengebracht had. 53. Dat is, die mij in het rijk zal navolgen.